“De kracht van het lot is te sterk voor het individu om te weerstaan.” Met die woorden omschrijft Tsjaikovski het eerste deel van zijn vierde symfonie. Dat zogenoemde lot neemt Egbert letterlijk in eigen handen. Het was en is vanzelfsprekend dat muziek de richting bepaalt van zijn doen en laten. Aangestuurd door louter gedrevenheid.
Egberts muzikale zijn bestaat, gelijk aan de vierde symfonie, uit vier onderdelen. Doceren, dirigeren, musiceren én componeren. Tel deze vier bij elkaar op en je treft onderaan de streep meer dan de som der delen. Door juist deze versterkende combinatie is Egbert bij uitstek in staat te inspireren en anderen via muziek voortdurend in beweging te brengen.
De spreekwoordelijke lat ligt aanhoudend hoog. Met een gehoor voor detail, kent Egberts geraffineerde werkwijze pas een slot als het geheel klopt tot in de finesse. Op dat bewuste moment dat alles in elkaar valt, ontstaat de fraaiste muziek. Opgedane ervaringen verfijnen deze receptuur voortdurend. Egbert verrijkt zijn bekwaamheid daarom met een groeiend arsenaal aan kleurrijke muzikale ervaringen.
In de vierde symfonie loost Tsjaikovski muzikant en luisteraar langs een reeks gemoedstoestanden. Omdat het leven nou eenmaal een aaneenschakeling en opeenvolging van emoties is. Voor al die momenten is er voor iedereen muziek. Egberts kunde weerklinkt in zowel de lichtere als klassieke muziek. Door uitgebreid kennis te (laten) maken met beide genres kom je onderweg bovendien op fraai, onbekend terrein uit.
Docerend, dirigerend, musicerend of componerend; in alle gevallen is het de muziek die verbindt. Dat slaagt alleen samen. Pjotr (T. inderdaad) verwoordt de klanken van een passage uit het vierde deel van Nº 4 als een oproep om te ontmoeten. Dit handelen met oog voor de omgeving kenmerkt Egberts aanpak. Door benaderbaar te zijn wordt de muziek dat ook. Noten smelten pas samen tot een beleving als ze elkaar ontmoeten in het collectief. Als die gezamenlijke beleving ontstijgt in vervoering is de liefde voor het vak compleet.
Egbert brengt door zichzelf te zijn een ode aan de muziek. Met dezelfde kracht en overtuiging waarmee Tsjaikovski zijn vierde symfonie besluit. Aangevuld met op zijn tijd een vleugje Twentse nuchterheid.